Een gebouw dat blijft


en de leerstof was facultatief en werd dus per school vastgesteld

evenals de salarissen van de leerkrachten. Bovendien ontbrak

ten centraal eindexamen. Ondanks de nodige tegenstand in

de Tweede Kamer werd de Wet op het Middelbaar Onderwijs

aangenomen en trad zij op 1 juli 1863 in werking.

De uitvoering van deze onderwijswet moest gecontroleerd

worden door inspecteurs. Voor Limburg waren in de tweede

helft van de negentiende eeuw achtereenvolgens verant-

woordelijk: dr. J. Bosscha, van 1863 tot 1873, dr. M. Salverda,

1873-1886 en dr. W.B.J. van Eijk, 1886-1899.


De goddeloze Rijks-HBS De eerste HBS-en werden in september

1854 geopend en hadden alle een vijfjarige cursus. Rijksscholen

kwamen er in Groningen en Roermond; gemeentelijke in een

zevental andere plaatsen, waaronder Maastricht. Het gemeente-

bestuur van die stad had de voorkeur gegeven aan de stichting

van een gemeentelijke boven een Rijks-HBS, omdat de katholieke

opleiding der jeugd dan minder gevaar zou lopen. In plaats

van Maastricht kreeg nu Roermond de eerste Limburgse Rijks-

HBS. Net als in Maastricht waren de Roermondse katholieken,

onder leiding van de bisschop, zeer verbolgen over de vestiging

van een ‘goddeloze’ Rijks-HBS in hun stad. Er kwam een ware

campagne op gang onder het katholieke volksdeel tegen deze

scholen. De katholieken hadden de totstandkoming van de wet

aanvankelijk nog van harte ondersteund, terwijl de orthodox-

protestanten zich van meet af aan gereserveerd opstelden. Al

snel vormden ze één confessioneel front tegen het middelbare

onderwijs. Katholieke kamerleden en journalisten beschuldigden

de mo-scholen van een anti-godsdienstig karakter, omdat er

vrijzinnigheid in geloofszaken en wetenschappelijke rationaliteit

gepropageerd werd. Een wetenschappelijk modernisme als het

Darwinisme stond zelfs lijnrecht tegenover de geloofsleer.

De nadruk die in de HBS gelegd word op onderwijs in de

natuurwetenschappen ondermijnde het geloof. Volgens de

parlementaire leider der katholieken, H.J.A.M. Schaepman,

bracht de middelbare school ‘niets dan intellectuele en morele ruïnes’

voort. Abraham Kuyper, de leider der orthodox-protestanten,

noemde haar ‘een bederf in het midden des lands geplaatst’. Tot aan

het begin van de twintigste eeuw bleven de confessionele

partijen het middelbaar onderwijs bestrijden.





Next (right). inhoudsopgave. gebouw.

Hoofdstuk I

-004-