Een gebouw dat blijft       Next (right). inhoudsopgave. gebouw.

Hoofdstuk I


Op 9 augustus stuurde de Districts-Schoolopziener te Roer-

mond nog een waarschuwing aan het Venlose gemeente-

bestuur om haast te maken met de aankoop van een bouw-

plaats. Uit correspondentie met de minister van Binnenlandse

Zaken bleek namelijk dat Venlo nog steeds geen aanvraag had

gedaan om een perceel te kopen, maar alleen had gevraagd

om enkele terreinen in veiling te brengen. Haast was nu

geboden, ‘daar ik anders vrees dat binnenkort de armenschool

definitief zal gesloten worden en gij daardoor in groote

moeylijkheden zult komen’.

Deze woorden zouden al snel profetisch blijken te zijn.

Het uitstel werd nog een keer verlengd, want de armenschool

werd pas op 13 augustus 1881 gesloten. Het Geneeskundig

Staatstoezicht gaf zeven redenen op voor de sluiting, die duide-

lijk maakten hoe slecht het met het gebouw gesteld was. Zo

bevond zich onder de armenschool een open beerput, die voor

een grote stankoverlast zorgde in de hele buurt. De privaten of

toiletten grensden direct aan het lokaal en verspreidden 'een

ondragelijke stank’ in de school. Dit werd nog verergerd doordat

er in de lokalen onvoldoende mogelijkheden waren om te

ventileren. Verder was er geen hal of portaal en was de

verwarming ontoereikend. Net als in de HBS waren de lokalen

laag, somber en te klein voor het aantal leerlingen.

De inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht ging in

zijn schrijven aan het gemeentebestuur ook in op de Venlose

handelwijze. Na het eerste onderhoud op 4 april 1881 over de

armenschool hadden burgemeester en wethouders van Venlo

toegezegd een nieuwe school te bouwen. Tot en met 13 augustus

was er echter niets gebeurd. Het gemeentebestuur ondernam,

ondanks anderhalve maand uitstel, opnieuw niets. Redenen van

deze 'draling’ werden niet vermeld. De inspecteur speculeerde

daarom maar: ‘men kan en mag toch onwil bij het gemeentebestuur

vooronderstellen.’ Het zou er echter steeds meer op gaan lijken

dat er geen sprake van onwil was, maar van onkunde en van

slecht bestuur.


-019-