de verschillende ruimtes binnen, tot uitdrukking te brengen in
de buitenarchitectuur. Van Lokhorst trachtte, zoals hij in 1878
in zijn sollicitatiebrief al schreef, steeds ‘van binnen naar buiten’
te bouwen. De werkzalen van een laboratorium zijn in de regel
herkenbaar aan hun grote, rechthoekige vensters. Collegezalen
onderscheiden zich door hun hoge kap met, ten behoeve van
een bilaterale verlichting aangebrachte, dwarse steekkappen.
Trappenhuizen zijn over het algemeen torenvormig uitgebouwd
en zijn voorzien van hoge smalle vensters. Magazijnen tenslotte
herkent men aan hun afwijkende, geringe verdiepingshoogte,
welke garant stond voor een economische opslag van boeken
of chemische preparaten.
De in wezen zeer functionalistische en rationalistische werk-
wijze van Van Lokhorst wordt treffend omschreven in het
nawoord van 'Saxa Loquuntur’, het gedenkboek dat werd samen-
gesteld bij het vijfentwintigjarig ambtsjubileum van de rijks-
bouwkundige in 1903: 'Waar gelijk hier (….) voorafgaande studie
en logica in de toepassing der middelen de grondslagen
uitmaakten waarop het gebouw als architectonische schepping
werd opgetrokken, groeiden de vormen als ‘t ware vrij uit en
voegden zich onderling samen tot een bescheiden, doch
harmonisch geheel.’
Hoofdstuk IV
ln 1903 vierde Van Lokhorst zijn zilveren ambtsjubileum als rijksbouwkundige voor de onderwijsgebouwen. Bij die gelegenheid boden zijn medewerkers hem een boek aan onder de titel:
'Saxa loquuntur', hetgeen betekent: 'De stenen spreken'.
Jan de Quaek, die op het bouwbureau belast was met de decoratie en inrichting van de onderwijsgebouwen, maakte deze tekening voor de titelpagina van het feestgeschenk.
De Quaek (geboren 1864) was een zwager of neef van Van Lokhorst, welke laatste met Hester de Quaek (geboren 1854) was gehuwd.
-