Hoofdstuk V
Raadslid H.B.J. van Rijn, de latere burgemeester, nam het
echter voor Steijns op. Het was toch Steijns geweest die destijds
de raad had geadviseerd om de HBS-
gemeentelijk onderwijs. Van Rijn had al overleg gevoerd met
de directeur, maar nog zonder resultaat. Steijns hield namelijk
zijn poot stijf en stelde dat de gemeente in feite slechts recht
had op lege lokalen; het stond hem bijvoorbeeld de banken
te verwijderen. Toch was hij bereid over sommige maatregelen
te onderhandelen. De gemeenteraad besloot evenwel niet te
betalen zolang er geen toezegging van de minister was
ontvangen.
Burgemeester Houben, die het standpunt van de raad wel-
licht te hard vond, voegde er een persoonlijke brief voor de
minister bij. Volgens Houben droeg de directeur van de HBS
door ‘zijn onhandig optreden’ de schuld dat de verhoudingen tussen
Venlo en Binnenlandse Zaken opnieuw zo vertroebeld waren.
Enige toegevendheid en tact van de kant van Steijns hadden
veel problemen kunnen voorkomen. Het antwoord van
minister Maekay kwam per telegram: de storting moest de
volgende dag, 31 december, vóór twee uur ‘s middags binnen
zijn. Overleg in verband met de wijziging van de maatregelen
van orde werd daardoor niet uitgesloten, maar eerst moest
er volgens contract betaald worden. Volgens burgemeester
Houben was dit de opening waarop de gemeenteraad gehoopt
had. Hij riep de raad meteen bij elkaar en drong aan op
onmiddellijke betaling. Dit voorstel werd zonder discussie met
algemene stemmen aangenomen. Oudjaarsdag werd het geld
overgemaakt. Daarna sliep de kwestie kennelijk in, hetgeen
wellicht samenhing met de komst van een nieuwe minister van
Binnenlandse Zaken op 24 februari 1890.
De nieuwe HBS was nauwelijks
geopend of pastoor-
dr. L..van de Winkel (1832-
zette de aanval op de rijksschool
in. Er werd een katholiek pro-
gymnasium gesticht. Dat werd
ondergebracht aan de Markt in de
lokalen die vroeger door de HBS
waren gebruikt. Op 1 oktober
1890 begonnen de lessen. De
foto laat ons een glimp van het
gebouw zien tijdens het bezoek
van koningin Wilhelmina aan
Venlo op 17 juli 1903.
-